Vrijdagochtend stond ik net mijn tanden te poetsen toen er door de speakers op de gang werd omgeroepen dat er over enkele minuten een brandoefening zou beginnen. Geschrokken herinnerde ik me weer dat we een mail hadden gekregen over een firedrill in ons gebouw, alleen had ik dat meteen weer uit mijn systeem gewist omdat ik dacht er op vrijdagochtend toch niet te zijn (want vrijdagochtend is knuffelochtend in het weeshuis). Helaas stuurde Joyce donderdagavond een berichtje dat we niet konden gaan en was ik dus was ik er wèl en ook pas net uit bed.
Mijn levendige fantasie ging onmiddellijk met me aan de haal, voor mijn geestesoog verschenen onverbiddelijk strenge Vietnamese bewakers die me dwongen om 44 trappen af te rennen, terwijl ze me timeden met een stopwatch. Of nog erger, die me het dak op joegen om daarna via zo’n kabel naar beneden getakeld te worden, met de gedachte dat als dat ding een ruimbedeelde Europese vrouw houdt, in principe iedereen veilig naar beneden getransporteerd kan worden.
Mijn reptielenbrein nam het over: Ik schoot in de dichtstbijzijnde broek en shirt, griste telefoon en portemonnee mee en rende naar de lift, duimend dat ik nog op tijd beneden zou zijn voordat de brandoefening zou starten. Ik trok een sprintje door de lobby en sprong buiten in een toevallig net gereedstaande taxi terwijl in de flat alle alarmbellen begonnen te loeien. Ik voelde me letterlijk of ik zojuist uit een brandend gebouw was ontsnapt.
Waarmee het besef tot me doordrong dat ik nu nog niet wist wat te doen als er echt brand is, iets wat best praktisch is als je op de 44ste verdieping woont. Ik zat in stilte op mezelf te mopperen (‘Nou heb je weer gestruisvogeld, domme muts, wanneer leer je dat nou eens af!’), tot ik besefte dat de oefening in principe eigenlijk hartstikke goed geslaagd was, want wat kan je beter doen als er brand is, dan het pand in recordtijd verlaten?
Toch nog enigszins tevreden dronk ik een kopje koffie met een croissant in de buurt van de Post Office en wandelde vervolgens naar een shoppingmall, voor de boodschappen die toch al op mijn lijstje stonden. Waar ik in de spiegel bij de H & M tot mijn schrik een soort verwilderde bosbaviaan zag opdoemen op de plek waar ik vrij zeker van wist dat ik daar stond. Weg tevredenheid, maar ik wist wel weer precies waarom ik normaal gesproken wat meer tijd neem voor het ochtendritueel.
De rest van ons weekend stond in het teken van de Familiedag van BelGà. Hiervoor moesten we naar Bào Lôc, vier uur ten noordoosten van Ho Chi Minh City, via een nogal saaie route met eerst aan weerszijden rubberplantages (dat klinkt exotischer dan het is, als je je ogen tot spleetjes knijpt, denk je dat je ergens ter hoogte van Zeewolde rijdt) en daarna langs armoedige dorpjes en rommelige velden. Pas helemaal op het laatst wordt het mooier, maar tegen de tijd dat we daar waren was het al donker en was er dus helemaal niks meer te kijken. Ik besefte onderweg wel weer waarom men zegt dat vliegen veiliger is dan autorijden. Ik zal jullie de hele en halve inhaalacties en de bijna-mislukte uitwijkpogingen besparen, maar neem maar van mij aan dat een vrachtwagen die een paar centimeter van je voorbumper wegdraait niet echt goed voor je hart is.
Na een snelle maaltijd checkten we in in het hotel waar Jan meestal slaapt als hij in die omgeving is. Nou zijn de hotels waar hij in het binnenland verblijft van een ander kaliber dan wat wij voor onze gezamenlijke tripjes boeken, maar dat weet ik inmiddels. Dit hotel was echt prima, dus dingen als de airco die klonk als een centrifugerende wasmachine of de koelkast die kraakte als een hitsige krekel nam ik voor lief. Zelfs de karaoke bij de buren, die letterlijk klonk alsof er katten werden gevild, was geen probleem, maar wat ik wel uitermate verontrustend vond, waren de gasmaskers die prominent op een plankje lagen.
Gasmaskers. In een hotel in een land dat niet in oorlog is. In mijn beleving kon dat maar één ding betekenen: Ergens in de buurt is een bedrijf of fabriek die gebruik maakt van giftige stoffen en de veiligheid is daar niet echt lekker gelukt. Ik lag een poosje wakker en bedacht me dat mijn fonkelnieuwe ervaring met heel-snel-vluchten-uit-een-gebouw me in het geval van een giftige gaswolk helemaal niets zou helpen. Heb ik weer.
De volgende dag begon erg vroeg. Celine, de gedeelde p.a. van Ben en Jan, had ons gemeld dat het de bedoeling was dat de directieleden en hun gezin (concreet: Ben, zijn vrouw Matti en überschattige peuterdochter Marie, en Jan en ik) om half zeven gezamenlijk zouden ontbijten. Ik moet nog een beetje wennen aan het feit dat ik een man heb met een p.a. en een functie in een directie, want ik vond het nogal overdreven dat zelfs het ontbijt strak geregisseerd werd. Temeer omdat we ook zonder de inmenging van Celine gezellig samen waren gaan ontbijten, we hebben het namelijk heel leuk samen.
Na het ontbijt werden we naar de locatie van de familiedag gebracht: een prachtig landgoed met de mooie naam Je T’aime. Het terrein lag op een berghelling, had knusse plekjes om koffie te drinken, prachtige uitzichten, er waren onder de bomen tenten opgezet met lange tafels, er was een vrolijk versierd podium en een veld waar al allemaal spelletjes klaar stonden.
Tegen acht uur had zich een groep van zo’n 300 mensen verzameld, allemaal medewerkers van BelGà en hun gezinnen. Heel leuk om de mensen te ontmoeten waar Jan veel mee samenwerkt, al hadden Matti en ik op een gegeven moment wel kramp in onze kaken van al het vriendelijk glimlachen en handjes schudden. Na een leuke ochtend die echt fantastisch georganiseerd was (compleet met speeches van Ben en Jan, een goochelaar, vrolijke spelrondes, cadeautjes voor de kids en een lekkere Vietnamese lunch) was het alweer tijd om terug te gaan rijden naar Saigon, maar Jan wilde me wel heel graag nog de dichtstbijzijnde farm laten zien. En geloof het of niet, toen we daar aankwamen stond er keihard een alarm te loeien. Gelukkig was er niet veel aan de hand, maar wat mij betreft is het nu wel even klaar met alarmen.
Comments